CXII. Verraad

pianokeys“Milo Morris kickt op het dragen van vrouwenkleding!”
Dat was de kop voorop een tabloid die op een ochtend op het mengpaneel van de studio lag. Eerst wilde Milo de krant aan de kant gooien, geërgerd dat er iemand in de studio was geweest die schijnbaar zijn rommel ook nog niet op kon ruimen. Wat er in de kop stond drong pas enige seconden later echt tot hem door. En onmiddellijk stond alles stil. Zijn hoofd. Zijn lijf. Alles.
Hij keek naar de krantenkop zoals hij had gekeken naar de krantenkop van maanden geleden, waarin stond dat hij zijn vader had vermoord. Van een afstandje. Hij deed een stap achteruit, en nog eentje, tot hij eigenlijk net iets te ver weg stond om de letters goed te kunnen lezen. Alsof het niet echt kunnen onderscheiden van de letters er ook voor zorgde dat de tekst ook niet echt geschreven was.
Zijn ogen gingen naar zijn gsm, en hij zag dat het lampje waaraan hij kon zien of hij gesprekken had gemist knipperde. Maar hij pakte het toestel niet.
Vervolgens wilde hij aan het werk gaan, omdat hij bedacht dat werken ervoor zou zorgen dat hij verder niet na zou denken. Maar hij vergiste zich natuurlijk onwaarschijnlijk. Hij probeerde een baspartij op te nemen, maar kon zich niet concentreren en na een uur vol frustratie, waarin hij uiteindelijk de snaren van het instrument kapottrok, pakte hij de tabloid en las hij het artikel.
“Ik smeerde haar make-up op mijn gezicht”, stond er onder andere, en: “Ik was heel gemeen tegen hem”. “Ik wilde iets losmaken in hem, en dat hij me sloeg, dat was tenminste iets”.
Milo las het artikel een keer of vijf voordat hij echt goed besefte wat er gebeurd was. En dat raakte hem zo hard dat hij er sterretjes van zag. Iemand waarmee hij in rehab had gezeten had zijn verhaal verkocht. Iemand had aan de pers doorverteld wat hij in vertrouwen tijdens een groepssessie aan zijn medebewoners had verteld. Op een moment dat hij zich veilig had gewaand.
Iemand had al zijn onzekerheden aan de pers doorgebriefd. Alles uit zijn verleden aan een roddeljournalist verkocht. Alles waarvan hij vond dat niemand ermee te maken had, doorverteld aan de pers.
En nu was het overal.
Nu wist iedereen het.
Milo voelde hoe zijn vingers verkrampten, hoe alle poriën op zijn lichaam zich openden, hoe alle haartjes op zijn huid overeind gingen staan. Dat hij zo misselijk werd dat hij een moment dacht dat hij over het mengpaneel zou kotsen. Dat zich een wolk verzamelde in zijn hoofd die zo snel zo waanzinnig veel pijn deed dat hij zijn ogen dicht moest knijpen en hoorbaar kreunde, zijn handen tegen zijn slapen aan duwend tot hij dacht dat hij zijn eigen hoofd kapot zou drukken. Hij merkte dat hij door zijn knieën op de vloer van de studio zakte, dat er tranen uit zijn ogen begonnen te stromen die hij op geen enkele manier binnen kon houden. Hij hoorde zichzelf snikken, huilen, en uiteindelijk ook hardop brullen van woede en machteloosheid. En zijn hoofd ging alleen maar meer pijn doen, alleen maar meer, en nog meer, en nog meer.
Ondertussen ging zijn gsm een aantal malen. Tien keer. Twintig keer. Ontelbaar veel keren, leek het wel. Hij duwde zijn vingers in zijn oren en schreeuwde om het geluid niet te hoeven horen.
Uren zat hij op de parketvloer van de studio, zijn vuisten tegen zijn ogen gedrukt, huilend, jankend als een gewond dier, tot hij niet meer kon huilen en zijn tranen opdroogden. Zelden had hij zich zo leeg en waardeloos gevoeld, en hij vervloekte degene die tegen de pers had gepraat, degene die hem had ontkleed en poedelnaakt en eenzaam de straat op had gestuurd, geduwd, gedwongen. Hoe kon hij ooit nog iemand onder ogen komen? Hoe kon hij verdomme ooit nog iemand zijn nu? Hoe kon hij ooit weer terugkomen naar degene die hij ooit had geprobeerd te zijn?
Het kostte Milo waanzinnig veel moeite om weer op zijn benen te komen, maar uiteindelijk lukte het hem. Hij was duizelig en uitgeput en hij had er geen idee van hoe hij ooit naar de uitgang van de studio moest komen, laat staan een taxi voor zichzelf moest regelen om naar huis te gaan. Wilde hij wel naar huis? Wat wilde hij nu eigenlijk? Wat de fuck wilde hij nu eigenlijk nog?
In de verlaten gang naar de uitgang merkte hij dat hij alweer huilde en hij deed zich niet eens moeite te proberen op te houden. Af en toe leunde hij tegen de muur en probeerde hij tevergeefs zijn gezicht droog te vegen. Zijn hoofd maalde, terwijl hij probeerde te bedenken welke klootzak hem had verraden, welke misselijke hond zo vals was geweest om hem te verkopen aan misschien niet eens de hoogste bieder.
Bob?
Nee, nooit. Natuurlijk niet! Hoe durfde hij dat ook maar te denken.
Damn.
Milo drukte zijn handen weer tegen zijn slapen. Met zijn elleboog duwde hij de deur open die naar buiten leidde.
Het was al donker. En het regende. Waarom ook niet.
Pas op het moment dat hij de achterdeur van zijn huis achter zich in het slot duwde merkte hij dat hij het hele stuk naar zijn huis had gelopen. En dat hij weer huilde. Of nog steeds huilde.
Godverdomme. Moest er dan altijd iets of iemand zijn om hem te reduceren tot het waardeloze wezen dat hij diep in zijn hart dacht te zijn?

Over Jackles

Filosoferende fantast.
Dit bericht werd geplaatst in Milo Morris, Random writings, Schrijfsels en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie